Pas de gêne

De zomer van 2022: herinnert u ze zich nog? Er was iets met hittegolven, geen druppel regen gedurende weken en de kroniek van een aangekondigde onbetaalbare energiefactuur. Het zijn dingen waardoor de mensheid zich al ruim 60 dagen lang een ongeluk zweet. De enige remedie heet: Noordzee.

De Noordzee is twee maanden gratis airco.

Ik heb daarom talloze keren de rit naar de kust gemaakt in deze zomer van ‘22. Iets van zeebenen en zeegenen en dat je die een leven lang mee draagt. Waardoor je telkens weer door het zand ploegt, het water bereikt, golven nastaart en ademt. Waardoor je met je neus in het zeegat aan niets meer denkt, zelfs niet aan de zandkorrels tussen je tenen. Just being. Zoals een hond zijn kop naar buiten steekt uit een rijdende auto.

De Noordzee is de beste drug.

Ik beken dat ik dus een zeejunk ben en in juli en augustus voor de extreme overdosis ging. Daar, aan de vloedlijn, weg van een wereld op het kookpunt. Waar de lucht geurt naar zilte zaligheid. Waar witte stippen in het luchtruim schreeuwend een plek opeisen. Waar mastodonten gevuld met containers aan de horizon lijken op legoblokjes, onderweg naar een ander stuk zee op dezelfde planeet. Waar alleen essentie standhoudt.

De Noordzee is mijn eeuwig lief.

Ik voeg eraan toe dat ik na meer dan vier decennia nog steeds bezwijk voor de onbevangenheid van de kustbewoner. Omdat hij net iets meer dan inlanders ‘foert’ zegt en de getijden van het leven trotseert. Omdat hij er geen doekjes om windt en door elke golf heen beukt. Te nemen of te laten.

Daarom zit het kustvolk zit in mijn hart. J’aime les gens côtieux.

En ja, het meest misschien nog die van Oostende, omdat ploaten een tikkeltje grappiger zijn dan hun streekgenoten. Ze doen me lachen wanneer ik ze garnalen hoor slijten aan de Vistrap: nergens vescher, madam! Wanneer de uitbater van de kroeg foetert omdat zijn kinderen door de hitte ‘zwienelastig’ zijn. Of wanneer twee Ostendaises van respectabele leeftijd, net als ik, een tentoonstelling in de Venetiaanse gaanderijen bezoeken om te schuilen voor de hitte.

We staan er gezamenlijk en toch apart, zij tweeën en ik, in de galerij. We bewonderen fotografie en magie van een eeuw oud. We beleven de grandeur van de Belle Epoque en zien ravissante bals, koninklijke bezoeken en volks vertier. We herkennen Leopold III, zijn Zweedse eega en James Ensor. Grootheden en voetvolk in zwart-wit. We bewonderen afdrukken van mandenvlechters, garnaalpelsters, melkboeren, moeders-met-kroost-aan-zee.

En dan hoor ik, te midden van die iconische pracht, een onmiskenbaar geluid. Het geluid dat alle mensen tot gelijken maakt en een geurspoor nalaat. Eén van de dames heeft in alle parmantigheid een knallende scheet gelaten: de natuurlijke decompressie.

“Seg, Suzanne, was da gie?*”, vraagt haar vriendin verbouwereerd.
“Ba joat!”
“Mor enfin, dat doe je toch nie?”
“Spontaan bluuven, Georgette, gelèk èp de foto’s**. Pas de gêne. Leve de zuuvere lucht!”

Ik ga na die woorden in een deuk. Heb tranen in mijn ogen van het lachen. Ik besef: daarom zit het kustvolk diep in mijn hart, voor eeuwig. Omdat ze zeggen waar het op staat, naturel blijven en in zekere zin altijd een handtekening nalaten. Nu eens discreet, dan weer zonder remmingen. De rest blijft op het netvlies hangen, in het geheugen, of gewoon in de neusgaten.

* ‘was jij dat?’
** zoals op de foto’s

(Georgette en Suzanne zijn schuilnamen – foto: Frères Antony)