Wie Durbuy zegt, vliegt niet
‘Niet te geloven, dat triestig weer blijft maar duren’, zegt de dame achter te toog. Al pratend schikt ze bloemen met raffia, wat takken groen en warmhartige perfectie. Ik sta als tweede in de rij, kom hier enkel een pakketje ophalen en ben stille getuige van het gesprek. Ik glimlach en denk aan dat zinnetje uit een song van REM: should we talk about the weather?
De klant voor mij zegt dat ze het boeketje straks naar haar jarige zus brengt. Ze voegt er iets aan toe over ‘een kleine attentie’ en zweert dat ze die 30 dagen zonder klagen hard gaat maken, ondanks het aanhoudende slechte weer. Want verzuring, neen, daar hebben we niks aan.
“Maar het duurt toch lang hé”, kaatst de uitbaatster voorzichtig terug. “Altijd maar regen. Daarom heb ik met mijne man een beslissing genomen en een reis geboekt voor deze zomer. Een mens heeft iets nodig om naar uit te kijken.”
De klant beaamt. Ik als tweede in de rij ook. Ik verneem dat de trip van de winkeldame richting Pyreneeën gaat, op minder dan twee kilometer van Lourdes. Instant zie ik een grot voor me, een devote mensenmassa, snijdende engelengezangen en ontelbare gewijde kaarsen. Het is niet wat ik met ‘zorgeloze vakantie’ associeer, maar de zaakvoerster corrigeert alsof ze mijn gedachten kan lezen. “Pas op, ’t is niet om te gaan bidden hé! We gaan naar de streek, niet naar de grot, en het schijnt heel mooi te zijn.”
Ze voegt er prompt aan toe hoezeer de reis haar hart nu al verblijdt. Want zie: twintig jaar lang is ze – mon dieu – elke zomer naar dezelfde plek moeten reizen: Durbuy, in de Ardennen. Haar echtgenoot stond erop, want vliegen wou hij niet meer. Tijdens hun huwelijksreis naar Cuba hadden ze in 1996 immers een noodlanding moeten maken en was de man compleet door het lint gegaan. “We stonden daar aan de grond, te midden de oceaan, en hij zwoer dat hij alleen nog met de auto terug wou. Stel je voor. Zo gepakt van de schrik was hij. Uiteindelijk hebben ze hem platgespoten voor we de vlieger naar huis konden nemen en daardoor zijn we 20 jaar aan een stuk in Durbuy beland.”
Terwijl ze het zegt, besef ik: dit is geen moment om te lachen. Maar door overmacht doe ik het toch, terwijl ik half in mijn sjaal wegduik. Ik heb Durbuy net zoals 80% van de Belgen bezocht en wéét dat je er geen 20 aaneensluitende grensverleggende vakanties beleeft. Het dorp is charmant maar piepklein. De voertaal is onverdeeld Nederlands. De authenticiteit vaak ver te zoeken. Je hebt het terrein in een paar dagen volledig gezien. Reken er een boswandeling bij en je snakt in stilte naar… iets anders.
Opnieuw lijkt het alsof de zaakvoerster in mijn hoofd kan kijken. Ze herpakt zich en onderstreept dat het nu ook weer niet zó erg is. “Ik zie hem nog altijd graag hé, ondanks de Ardennen, dus ik heb er geen spijt van. Maar ik ben toch content dat we nu verder reizen.”
Het boeket is intussen afgewerkt en vakkundig in folie gewikkeld. De display van het betaaltoestel licht op, ze rekent af en mijmert. De reisgidsen liggen al klaar, zegt ze, en uiteraard rijdt het echtpaar per auto naar de Pyreneeën. Nada avión. Ze zegt iets over een ‘schoon compromis’. Het klinkt aandoenlijk en geinig tegelijk.
Daarna ben ik aan de beurt. Ik meld dat ik ‘doodgewoon’ een pakketje kom ophalen. Er volgt nog wat smalltalk over – jawel – het weer. Het betert dra, verzekert de bloemiste, maar ze wil toch weten of ik ook zo snak naar de zon? Of is ze de enige die zo somber wordt van al dat grijs?
“Wees gerust”, fluister ik. “Iedereen wil zon en kleuren zien. Daarom kopen mensen hier ook bloemen hé.”
Ze bloost lichtjes en dan volgt de hamvraag: “Gaat u deze zomer ook op reis met uwe man?”
Ik glimlach : “Absoluut mevrouw, helemaal over de oceaan, met het vliegtuig, naar de zon. Maar in mijn geval is dat zonder man. Da’s ook een schoon compromis.”