’t Is koet!

‘Optimism is a moral duty’, heeft een gerenommeerd filosoof ooit neergepend. Kant volgens de enen, Popper volgens de anderen. Wie het ook was: ik ben zot van de slogan en hanteer ze maximaal.

Zoals wanneer ik op een dinsdag van het station naar huis fiets en afgesnauwd word door een voetganger. Hij meent dat ik hem de pas afsnijd en schaamteloos over een stuk voetpad wil rijden. Mispoes. Ik ga enkel kiekjes van wat street art maken, maar terwijl ik afrem worden mijn nobele intenties in de kiem gesmoord:

“Ei madam! Dat is een hier voetpad!”

Mijn fiets staat al stil. Ik glimlach naar de azijnpisser en bedank hem om mij te herinneren aan wat ik al wist. Zeg erbij dat ik niet van plan was om de verkeerswet te negeren, dat ik mijn camera in de aanslag heb en foto’s maak. Of alles verder goed gaat met de man?

Hij staart naar de grond en gaat verder. Chagrijn moet je soms in zijn waarde laten.

Een dag later stap ik een koffiebar binnen, met dochterlief aan mijn zij. We hebben net de deur open geduwd, wanneer een tafelgast ons in het vizier krijgt en prompt ‘café chagrijn’ laat renderen.

“Doet de deur toe! ’t Is koet!”, snauwt ze.

Ach… neen toch? Dat hadden we nog niet door, dat het frisjes is. Ik glimlach alweer, zwaai en zeg goeiemorgen. Voeg eraan toe dat we de deur gaan sluiten, als we volledig binnen zijn. Want ik pers mijn kind niet graag tussen deurstijlen. En of de koffie misschien tegenvalt, want mevrouw is precies wat ontevreden?

Ze plooit terug op zichzelf, haalt haar neus op en kijkt uit het raam. Dat open staat. Om te verluchten. De ene koude is de andere niet, and fresh air is a moral duty.

Een paar dagen later meld ik me op een event, ergens in de provincie. Ik sta aan de kassa, naast nog wat gezinnen die ongecoördineerd hun beurt afwachten. Wanneer ik een medewerker om info vraag, zegt een vrouw in een rolstoel nors dat zij eerst was. Er valt over te discussiëren, maar ik vermijd de frictie en laat haar voor. Voeg eraan toe: geen probleem, mevrouw, laten we gewoon lief zijn voor elkaar!

“G’ebt makkelijk praten, gij. Ik zit in een rolstoel.”

(stilte)

“Alle begrip”, glimlach ik. “Ik leef ook met een beperking. Alleen zie je dat niet.”

(stilte)

“’t Zal wel!”, besluit ze geïrriteerd.

Ik schiet in de lach en denk aan een goeie maat die dit soort scènes met veel humor ‘afrekeningen in het gehandicaptenmilieu’ noemt. Iets van: my disability is bigger than yours. “En als ge geen vier wielen onder uw gat hebt, Bene, moed’uw bakkes houden!”, voegde hij eraan toe toen we eens aan de toog hingen. Ik zeikte net niet in mijn broek bij dat statement. Niet dat ik kamp met incontinentie of zo, we hadden gewoon wat glazen op. Dan hanteer je de principes van Kant en Popper moeiteloos, zo lang de blaas mee wil.

Na drie verbale aanrijdingen die van het omgekeerde principe getuigden, heb ik die optimistische slogan gisteren nog eens extra stevig gehuldigd. Het weer was deprimerend, de temperatuur in huis eerder kil, de gemoederen somber. Maar toen ‘Bohemian Rhapsody’ uit de radio knalde, hebben we met de kroost op de vierde minuut alles gegeven en geheadbangd en gejoeld als gekken. Net zoals ze dat dertig jaar geleden al deden in de hilarische film ‘Wayne’s World’.

Zag u de prent ooit? Dan weet u dat Wayne en Garth de Kant en Popper van de twintigste eeuw waren. Wij zetten thuis hun erfenis verder, met daverende decibels. Het maakt centrale verwarming overbodig en na het headbangen blaf ik ronduit schaamteloos tegen mijn nazaten:

“Doet de deur toe! ’t Is koet, verdomme!”

Headbangscène Wayne’s World: https://youtu.be/kMdgOF0e-lI