Je suis kiwi

Het is een kille herfstavond als ik de man in de lobby van een viersterrenhotel zie passeren. Wij zijn bezoekers en drinken gewoon een glas. Hij logeert hier als invité, is al lichtjes aangeschoten en laveert waggelend tussen het pluche en de sofa’s. Meteen valt me iets op: een immense tattoo op zijn gezicht, van voorhoofd tot kin.

Een eind na elven maken we aanstalten om te vertrekken. De rekening is betaald en in de inkomhal van het hotel kruisen we hem opnieuw: Maoriman, getatoeëerd, met de eega erbij. Ze zijn rasechte Nieuw-Zeelanders en komen dus van ver. We raken aan de praat en naast de indrukwekkende tattoo springt plots nog iets in het oog: hun identieke jasjes met het wereldberoemde Zespri-logo. Uitgerekend daardoor neemt het gesprek fruitige vormen aan.

Maoriman vertelt met trots dat hij één van de vele coöperatieve kiwitelers is in zijn thuisland. Heden zijn ze met 58 landgenoten op rondreis, het is de eerste keer dat hij de oceaan oversteekt in zijn leven. Nieuw-Zeeland produceert meer dan 200 miljoen kilo kiwi’s per jaar, zo weet hij, voor de Europese markt alleen. Een immens pakhuis in Zeebrugge regelt de distributie richting consument. Maoriman is al ‘in Zeabrügge’ op audiëntie geweest maar de rest van zijn betoog kan ik maar half plaatsen: het accent klinkt net iets te psychedelisch. Toch knik ik beleefd en blijf ik gebiologeerd kijken naar een opzichtige brilmontuur met spiegelglazen die op zijn hoofd staat. Nutteloos en indrukwekkend tegelijk.

Wanneer de man polst naar onze afkomst, zeggen we dat we hier thuis zijn. Geboren en getogen in Brugge. De Zesprihelden zijn er even speechless door. Het cultureel erfgoed in deze stad vinden ze stunning, amazing, mindblowing. Dat was het in Italië ook, voegt de eega eraan toe, want daar zijn ze eerder deze week geweest. Ze vermeldt Rome ‘en nog iets’. Europa blijft het geknipte continent voor een vluchtige rondreis in zeven dagen.

We keuvelen verder, ik lever koortsachtige inspanningen om het charmante boeventaaltje te ontcijferen. Langs mijn neus weg vraag ik wat de rest van de week in petto heeft voor deze overzeese delegatie? “France”, luidt het antwoord, “to see the rugby finals in Paris. Hope the All Blacks win.”

De finale van het WK rugby wordt beslecht in Stade de France, jawel. Morgen is D-day en ook daarvoor zijn de Zespri’s afgezakt naar hier. Een rondje Google leert me dat Nieuw-Zeeland voor de vijfde keer in de eindronde staat, de opponent worden de Springbokken uit Zuid-Afrika. Twee verstokte rugbynaties gaan elkaar in Parijs met hand en tand te lijf. Er zullen tongen uitgestoken worden tijdens de Haka en ons charmante duo zal meedeinen in de massa, biddend voor de overwinning. Want rugby is stunning, amazing, mindblowing. Een beetje zoals Brugge, maar anders.

Wanneer we afscheid nemen van mister and miss Zespri, besef ik dat geen toerist meer exotiek uitstraalt dan deze mensen. Ze staan in blinde adoratie voor onze stad terwijl hun thuisland even veel troeven op tafel kan gooien. Peter Jackson draaide in ‘Zealand’ een legendarische trilogie gevuld met Orks, Smeagles en de strijd om Midden-Aarde. Hij kreeg er twaalf Oscars voor. Er wonen op het continent meer schapen dan mensen. De natuur is er feeëriek. Russell Crowe is er geboren. Neil Finn ook, en zijn songs klasseer ik al drie decennia bij de beste van de wereld.

Bovendien weet ik nu: Nieuw-Zeeland levert de beste kiwi’s ter wereld. Dat heeft Maoriman ons gezegd. En als native kun je er je gezicht vol laten inkten, een wereldtitel tegen Zuid-Afrika proberen verzilveren en ongegeneerd je tong uitsteken om de goden gunstig te stemmen. Ik denk dat ik het ook eens probeer als ik hier straks buitenwandel.

Aujourd’hui, je suis kiwi. Met tong. De lezer is gewaarschuwd.