Vierwielerhelden

Ik schuur voor de vijftiende keer langs een deurstijl. Ik zie schilfers verf op de grond liggen. Ik zie een nieuwe streep op de deur. Het zijn de onuitwisbare sporen van wie met een rolstoel door een woonst moet bewegen en daar vaak nét niet genoeg plaats voor heeft.

Dubbelcheck op de kalender: dat ik bijna zes weken in zo’n vierwieler rondhos. Eerst in het ziekenhuis, daarna op de revalidatie, nu thuis. Rolstoeltoegankelijkheid is in de wijde wereld geen evidentie en de alertheid van ’revalidanten’ zoals ik zwakt met het verstrijken der dagen wat af. It is what it is.

Waar ik eerst nog met kristallen voorzichtigheid van de ene kamer naar de andere bolde, doe ik het nu vrijpostiger. Met ervaring. Maar ook met m’enfoutisme, omdat ik het moe ben om gedurig rekening te houden met plekken die niet gebouwd zijn voor wie er te voet niet langs kan. Omdat een verfschilfer eigenlijk maar een verfschilfer is. En omdat ik wil dat de zaken vooruitgaan, zelfs op wielen. Laat het bewegen, verdorie.

Dat bewegen soms moeilijk lukt, is trouwens niks nieuws. Dit lichaam hapert al sinds ik erin leef maar sinds begin september ervaar ik het zelf: rolstoelmensen, dat zijn de ware helden. De stille strijders. Ze zitten een tikje lager dan iedereen. Ze hebben meer ruimte nodig en krijgen die lang niet altijd. Ze kunnen minder dan wie rondloopt en moeten dubbel zo veel drempels over om dat toch te doen. Ze knokken tegen een opstapje van één centimeter, terwijl de hele wereld daar overheen kijkt. Het loopt voor hen niet op wieltjes, om het met een knipoog te zeggen.

Die wereld wéét heus dat er wieltjesmensen bestaan en dat ze zelden zelf voor hun statuut kiezen. Maar de weg naar echte toegankelijkheid is lang. Er moeten nog veel deuren verbreed, stoepranden geëffend, hindernissen weggehaald. Intussen blijven zij/wij tegen alles oprijden.

Erover klagen doe ik niet. Mijn benen hangen er nog aan – oef – ze werken nog en medelijden brengt geen zoden aan de dijk. Ik ben maar tijdelijk semi-non-actief door een operatie. This shall pass en ik kan me, als ik het echt wil, nog stappend verplaatsen. Alleen moet daarvoor brace aangegespt en opgepompt ‘e tutti quanti’. Dat vergt meer energie dan veters strikken en ik heb er niet altijd zin in, waardoor ik in mijn ‘wheelie’ beland, rondrijd, wat bots en soms letterlijk naast dingen grijp.

Zoals de pen die op de grond valt. De beker die te ver op het aanrecht staat. Het flesje douchegel waar ik niet bij kan. En dat mijn rug protesteert, als ik er toch naar reik. En dat ik na zo’n maneuver gegarandeerd nóg eens tegen een deurstijl knal. Of tegen de hoek van een kast. Of tegen het muurtje in de hal. Rolstoelsmurf annex brokkenpiloot: that’s me.

Gelukkig is het maar voor even. De zotste kinderen duwen mij hier indien nodig, de liefste tilt mij op als ik het vraag. En de experten zeggen: het komt goed, waardoor ik vleugels krijg.

Ik droom stiekem dat de hele wereld elke dag vleugels aan rolstoelmensen gaf. Dat ze hen zei: jullie zijn échte vierwielerhelden, goden van het peloton, meesters van het sierlijk laveren richting finish. Meer nog dan de mannen en vrouwen in strakke pakjes op de Koppenberg, jawel, want rolstoelers bereiken de meet in het dagelijkse leven zonder applaus, zonder sponsoring, zonder bondscoach. De inspanning leveren ze solo. Dat verdient respect.

En dus glimlach ik hier naar de verfschilders, de krassen op de deur, de sporen van de rolstoel in huis. Het is mijn handtekening, mijn akte van gestaag herstel, met een vloek en een glimlach. En het is een ode aan alle vierwielerhelden die zeggen: hier ben ik langs gereden, op mijn manier. Leef ermee, of lach ermee. Net zoals een goeie kameraad van me – vierledig verlamd, altijd op vier wielen – destijds grinnikend zei:

“In een rolstoel zitten is niet zo erg, Bene. In een rolstoel met platte banden zitten: dàt is erg.”