bene van eeghem blog

Het hele plaatje

Carnaval zit erop. Dag weelderige pruiken, glitterpakken, liedjes die nazinderen in oor en hoofd. Dag besmeurde trottoirs, zwalpende mannen, joelende vrouwen. Ik heb ze nog eens aanschouwd en vergeleken. Ben voor het feestgedruis uitgeweken. Met een gevoel waarmee ik dat eigenlijk al jaren doe: iets tussen gêne, verwarring, en doodgewoon geluk in.

Mijn eerste stoet was toen ik vijf was. Krokusvakantie, Heist-aan-Zee. We stonden erbij en keken ernaar. Het was ‘de mooiste’ stoet volgens al wie eraan deel nam. Ik herinner me een snijdende wind. Drukte en lawaai. Geen benul hebben van waarom mensen zo schaterden, maar toch meegaan in het gedoe. Met carnaval moet je blij zijn. Ook al snap je het hele plaatje niet.

Mijn eerste stoet was ook schoenen die kleefden aan de stoep in een brij van confetti, uitgespuwde kauwgum en net-niet-verschaald bier. Ik keek omhoog – met vijf lijkt de wereld reusachtig – en zag ronkende karren en tractors. Krakkemikkige reuzen, maskers en neuzen. Mannen met borsten, keurslagers met worsten. Het was gedurig wijzen en trekken aan vaders mouw. Duurt het nog lang? Kunnen we naar huis? En wanneer gooien ze nog snoep? Komt er nog snoep, papa?

Er kwam een regen van snoep. Klein geluk. Broer en ik vingen wat handjes vol. Kort daarna: geruzie om wie de zoetjes in gele folie mocht hebben. Hij had er meer, ik haatte hem. De stoet liep ten eind, we keerden naar huis en ik huilde. Uit frustratie en omdat ik het koud had. Lippen blauw en voeten gevoelloos na anderhalf uur staren in de massa. Ik wil niet meer terug, papa, zei ik. Nooit meer.

Maar we gingen wel terug, met jaren daartussenin. Tractors leken te krimpen, de massa evenzeer. Met zestien was carnaval vieren op eigen houtje. Zelf pinten halen, daarna rekening en kater betalen. We brulden alaaf, gingen traditioneel uit de bol. Zagen prinsenverkiezingen. Het gerstenat stroomde uit elke tapkast. We begrepen de ‘onderliggende boodschap’ van het feest: geen volksere maatschappijkritiek dan een doodgewoon carnaval. De kraag van 2 vingers ligt daar sierlijk bovenop. En we lachten mee, want met carnaval moet je blij zijn. Ook al snap je het hele plaatje niet.

Deze week was de zoveelste stoet, na nog wat jaren daartussenin. Ik keek ernaar, met koters aan mijn zij. Goedgezind tegen weer en wind. We zagen zotskappen en narren, travestieten en kwieten. Eerst luide muziek, dan forse paniek. Door noodweer werd het acuut laveren tussen rukwinden en stortbuien. Carnaval badend in een onvervalste voorjaarsstorm en snijdende kou. Waarna de jongste zijn handjes gevoelloos en de oudste haar lippen blauw. Ik wil niet meer, mama, zei junior. Ik wil nooit! Meer!

Het was op datzelfde moment dat ik ‘m zag staan: die man aan de overkant van straat. Vikinghelm. Lollige broek. Driekleursokken. Gelaten en toch paraat. Kijkend naar gedruis, naar wat komt en gaat. Hij was heel alleen, op een grappige manier. Leek te denken: waarom? Wat doe ik hier? En moet dat zo nodig, die mallotige outfit, vandaag?

Ik wou ‘m iets toeroepen. Iets over carnaval en blij zijn. Maar de oudste stak er een stokje voor. Kletsnat en verkleumd. Ze trok aan mijn mouw: komt er nog snoep, mama? Wanneer komt de snoep? Het goedje landde vlak erna op de stoep. Driekwart in de plas, voorgoed verloren. De jongste huilde hardop, had de buit gemist. Maar dochterlief heeft in stilte wel wat handjes uit het water gevist. Waarna: de breedste glimlach op haar gezicht, zomaar, tussen de gutsende regendruppels door.

Met carnaval is blijheid wat je ziet.
Ook al snap je het hele plaatje niet.

(opgedragen aan de man naast het verkeersbord)

carnaval

22489 antwoorden